Interview Prof. Dr. Marc Vermeulen: Er moet meer energie naar implementatie van beleid
- On 26 January 2017
- 0 Comments
Rond de jaarwisseling interviewden we Prof. Dr. Marc Vermeulen, verbonden als Hoogleraar Onderwijssociologie aan Tilburg University. Zijn werkgebied beslaat hiernaast ook andere publieke domeinen (o.a. zorg, volkshuisvesting, openbaar bestuur). Hij is gespecialiseerd in strategische analyses en toekomstverkenningen en werkt hij regelmatig als adviseur voor grote (onderwijs-) instellingen en voor de overheid in Nederland. We vroegen hem zijn opvattingen omtrent een aantal ontwikkelingen die de laatste jaren zijn ingezet en nu snel hun effect krijgen op de kwartaire sector.
Kan je ons meenemen in een aantal ontwikkelingen die je voor de komende jaren ziet?
We zien duidelijk een verschuiving in ons sociale zekerheidsstelsel naar meer individuele verantwoordelijkheid van burgers voor hun eigen sociale zekerheid en een afname van collectieve inkomensbescherming bij ziekte, werkloosheid en ouderdom. Mijn Tilburgse collega prof. Nicolette van Gestel heeft het over een veranderde mix van 3 P’s: Met deze versobering van de provisie van uitkeringen en dienstverlening wil men het stelsel voor de toekomst betaalbaar houden. Daarnaast zien we ook dat er meer nadruk komt te liggen op twee andere P’s, namelijk preventie van sociale en gezondheidsrisico’s en participatie van burgers in sociaal beleid, in de betekenis van meer invloed en medezeggenschap. Mogelijk dat dit een oplossing is voor het betaalbaar houden van ons stelsel. Maar wat we nu wel zien is dat het vaak veel te abrupt plaatsvindt.
Neem bijvoorbeeld de beweging van cure naar care. De behandeling is tegenwoordig kort en intensief in het ziekenhuis, terwijl herstel en revalidatie thuis of elders plaatsvindt, hospital at home. Kanker wordt steeds meer een chronische ziekte, nierdialyse vindt thuis plaats met veel kleinere apparatuur etc. Je ziet ook hier weer een snelle afbouw van voorheen ‘normale’ voorzieningen die mensen nauwelijks kunnen volgen. Zelf de verantwoordelijkheid krijgen voor een belangrijk deel van het herstel valt mensen zwaar. Mensen zijn nu eenmaal gewend dat bepaalde voorzieningen vrij gemakkelijk verkregen konden worden. Mijn schoonmoeder moppert bijvoorbeeld vanwege het feit dat ze niet zomaar een rollator krijgt. Voorheen was dat een automatisme. Men vindt het oneerlijk en voelt zich aan z’n lot overgelaten.
Heeft dit iets met de wijze waarop beleid wordt geïmplementeerd te maken?
Er wordt veel tijd in beleidsvoorbereiding gestoken en veel minder in de implementatie van beleid. Het ‘Polderen’ zeg maar. Allerlei belangenvertegenwoordigers moeten er eerst hun plasje over doen. Neem de decentralisatie van de Jeugdzorg, verloopt ook veel te schoksgewijs. Je ziet dat betrokken partijen zo’n snelle beleidswijziging niet aankunnen. Men heeft er de kennis en het apparaat niet voor. De jeugdzorginstellingen zijn niet ingericht op een meer vraaggestuurd productaanbod. Dit is echt een majeure verandering waarbij de nodige ‘ongelukken’ gebeuren. Dit soort zaken gaat in het begin altijd fout alhoewel het op langere termijn best een goed idee kan zijn. Op papier klopt het misschien, maar in de praktijk voor de mensen voelt het anders. Dit zou veel meer werkenderwijs kunnen gebeuren. Een weeffoutje haal je er dan gewoon onderweg uit. En daar natuurlijk transparant en veelvuldig over communiceren, nu lijk het alsof zaken over de schutting worden gegooid. Een stelselwijziging duurt echt jaren, dat verander je echt niet van vandaag op morgen.
Zie je dit ook in het onderwijs?
Ja, neem het Passend Onderwijs. Het idee om niet voor ieder leer- en/of gedragsprobleem een specifieke vorm van (speciaal) onderwijs te ontwikkelen is best wat voor te zeggen. Maar de snelle afbouw en opbouw van de nieuwe voorziening werkt niet. Scholen zijn er niet op ingesteld, het ‘samenwerkingsverband’, dat voor het geheel als vehikel moet faciliteren, komt maar langzaam op gang en ouders (die net waren gewend aan het ‘rugzakje’) staan voor hun gevoel met lege handen. Intussen zitten er nog steeds kinderen thuis die nergens terechtkunnen omdat scholen hen niet accepteren vanwege een te complexe ‘vraag’. Het is toch een beetje het ‘kind met het badwater weggooien’. Die trend van eigen verantwoordelijkheid nemen zet zich ook in het onderwijs door. Ouders waren gewend dat behalve onderwijs er ook een soort kinderopvang plaatsvond. Als je dan, bijvoorbeeld in het kader van onderwijsvernieuwing, gaat tornen aan contacturen en accenten verlegt, kan men dat niet accepteren.
Het is dus voor een groot deel hoe de politiek ermee omgaat.
Ja dat is zeker zo. De traditionele bestuurlijke partijen hebben de neiging wat ‘hautain’ te denken over het accepteren van nieuw beleid door de samenleving of de wijze waarop met bijvoorbeeld migratie wordt omgegaan. Aan de andere kant van het spectrum zien we juist wat meer populistisch ingestelde politici, die het sentiment van wat er leeft prima weten te verwoorden. Politicologisch is dit erg interessant. Die geluiden zijn er niet vanwege die politici, maar omdat de ‘zwijgende meerderheid’ zijn stem vertaald wil zien en gehoord wil worden. Je ziet steeds meer een maatschappelijke 3-deling. De (vaak blanke) hoger opgeleide elite die zich over het algemeen wel redt. Ook de weg weet te vinden in de bureaucratie en beleidsinstituties en de participatie (invloed) in haar voordeel weet te vertalen. De gekleurde onderklasse (van niet-Nederlandse afkomst) die nog profiteert van stimuleringsmaatregelen en überhaupt de revenuen van het onderwijs plukt. Ook de drive voelen om te emanciperen en hiermee tegelijkertijd ook hun familie naar boven meetrekt. En een autochtone onderklasse die zo langzamerhand aan alle kanten zit opgesloten.
Wat bedoel je met opgesloten?
Daar bedoel ik mee dat deze groep niet meer profiteert van ons sociale stelsel in algemene zin en meer specifiek van allerlei voorzieningen die er zijn. Om te beginnen met het onderwijs. Deze groep zit opgesloten in een onderwijs restcategorie waar nauwelijks uit te komen valt. Als ze al een diploma halen op MBO 2 niveau, dan kunnen ze daar straks op de arbeidsmarkt weinig mee. Deze groep heeft maar beperkte capaciteiten en vaak ook geen beste sociale netwerken. Daarmee hebben ze weinig gereedschap meegekregen voor sociaal maatschappelijke en dus ook economische mobiliteit. Eigenlijk is leerplicht voor deze groep eerder een na- dan een voordeel. Als zij mochten werken of als zelfstandige zich konden manifesteren hadden zij veel meer kansen. Daarnaast zie je ook dat een gemiddeld ongezondere levensstijl en slechte huisvesting (verdringing binnen de sociale huursector) ook niet helpt. Dit wordt dus wel een ‘verloren’ groep waarmee we op termijn steeds meer te maken zullen krijgen. Er zijn nu al een flink aantal zgn. spookgevallen die nergens meer geregistreerd staan. Ons voor handen zijnde instrumentarium werkt niet meer of is te rigide. We zullen weer na moeten gaan denken over alternatieven. Misschien weer een soort verzakelijkte vorm van streetcornerwork ofzo.
Komt hier dan ook de maatschappelijke boosheid vandaan?
Mogelijk. De schuld wordt snel bij het individu gelegd. Er zijn immers kansen, maar die moet je wel grijpen. Voor deze groep geldt in de praktijk veel minder, voor hen werkt het beleid op allerlei niveaus niet meer. Een weinig fraai beeld waar we nog oplossingen voor moeten verzinnen. En ja, populisten weten hier handig op in te spelen. Ik moet ook toegeven dat mijn geloof in het nurture-denken de laatste jaren is afgenomen. Het blijkt toch heel bepalend wat je aan talent van huis uit hebt meegekregen. Er is blijkbaar een grens aan ontwikkelingsmogelijkheden waar zelfs onze relatief hoog ontwikkelde verzorgingsstaat geen antwoord op weet.
Moeten we dan niet naar een heel ander soort beleidsdenken?
Dat denk ik wel. Ik zou pleiten voor de introductie van zgn. Public Value-denken ofwel hoge publieke waardecreatie. Op die manier kan de inspanning van politici en overheden weer meetbaar en dus ook zichtbaar gemaakt worden. Iedereen kijkt met spanning uit wat er dit jaar gaat gebeuren met de politieke verhoudingen, niet alleen in Nederland maar ook in Frankrijk, Duitsland en Italië. Eigenlijk zijn we natuurlijk aan de late kant. De vraag is of het gebrek aan vertrouwen van de bevolking nog gekeerd kan worden. Maar laten we beginnen met dit denken binnen ons overheidsbeleid en –organisaties te brengen.
Hoe ziet dat er dan uit?
Focus, op onderwerpen die bewezen waarde toevoegen ten gunste van de gemeenschap! Publieke ambtsdragers en bestuurders spelen een centrale rol bij het creëren van publieke waarde(n). Zij zijn eindverantwoordelijk voor het behalen van resultaten ten gunste van de samenleving. Om die reden zouden publiek bestuurders enkel moeten focussen op de karakteristieken van hun organisatie die hoge publieke waarde(n)creatie mogelijk maken. De publiek bestuurder bevindt zich continue tussen drie krachtvelden (Moore, 1995), te weten:
- Autorisatie en legitimatie voor het verkrijgen van draagvlak door (publieke-) waarde te creëren ten gunste van de samenleving.
- Daar beleid en een publieke waarde strategie op te ontwikkelen waarop gestuurd kan worden.
- Bovenstaande onderwerpen door te vertalen naar de operationele capaciteit van de organisatie.
Deze drie krachtvelden kunnen vertaald worden naar vier domeinen die nauw aan elkaar gerelateerd zijn, namelijk: Publieke waarde(n)creatie, goed openbaar bestuur, het leveren van prestaties en de behaalde resultaten. Dit in combinatie met overheidsorganisaties die de kenmerken vertonen van ‘Hoog Presterende Organisaties’, levert een framework op dat de potentie heeft om hoge publieke waarde te leveren. En dit is wetenschappelijk onderbouwd! We hoeven ook niet te wachten tot onze overheid iets op dit gebied gaat doen. Allerlei (semi-publieke) organisaties in het sociale domein kunnen hiermee zo aan de slag te gaan.
Fred van Essen, lid van Q-Associates